Door die vervloekte geboorte heb ik nu een neefje.
Hij heet Esmoreit.
Ik had gehoopt ooit de koning van Sicilië te worden als mijn oom, de koning, zou komen te overlijden.
En dat is al bijna, want hij is oud.
Maar nu heeft hij bij zijn jonge vrouw een kind gekregen, die oude grijsaard.
Gisteren was ik nog de troonopvolger. En ben ik dan nu voor altijd mijn erfenis kwijt? Dit nieuws valt mij zo zwaar. Mijn leven valt in duigen. Maar ik geef het niet zomaar op! Ik zal mij inspannen, dag en nacht! En ik zal dat kereltje koste wat kost in de verdoemenis storten.
Ik zal een manier verzinnen om hem op te sluiten of te verdrinken. Ik zal dag en nacht nadenken over een plan. Geen moeite zal mij te veel zijn. Want ik wil zelf de koning worden.
En ik zal mij ook inspannen om de schande af te roepen over de vorstin, de vrouw van mijn oom. Ik zal zorgen dat zij de schuld krijgt, en dat de koning niet meer zijn leven met haar wil delen. Als ik al deze dingen voor elkaar krijg, dan zal dit koninkrijk voor altijd van mij zijn!
Dit kind zal u doden met een zwaard.
Hij zal uw dochter trouwen, en ze zal zich bekeren tot het christendom.
Zijn vader is de belangrijke vorst van Sicilië.
Dat zeiden de sterren.
Ik heb al een snood plan gesmeed om te zorgen dat u blijft leven.
U bent een wijs man, meester Platus, mijn goede vriend. U heeft mij lang en trouw gediend, en menige malen mijn hachje gered.
Vertel, wat is uw plan?
Allereerst vraag ik u om mij veel goud mee te geven. Daarna zal ik onverwijld naar dat land afreizen.
Aldaar zal ik, door te stelen, of door te kopen met geld, het kind bemachtigen, en hem meenemen naar dit land.
Hier zullen wij hem opvoeden.
Hij zal denken dat u zijn vader bent, en dat uw dochter zijn zus is en dat hij haar dus niet kan trouwen.
Nu, vlug! Wij verliezen kostbare tijd!
Ik wil nu gaan varen!
Gaat heen. Haast u. Ik wil niet dat u langer treuzelt.
Neem zo veel goud mee als u wil.
Gris het snel bij elkaar, er is geen tijd om te tellen.
En breng mij dan de jongeling! Dat is van het allergrootste belang.
En schroom niet om met geld te strooien.
Ik wil de jongeling zo snel mogelijk zien.
Robbert houdt het gestolen kind in zijn armen.
Deze jongeling is zó geliefd bij mijn oom de oude grijze koning, en ook bij zijn jonge moeder.
Ze prijzen hem de hemel in en doen alsof ze nog nooit een kind hebben gezien die zo mooi was. En nu ga ik ze dit geluk ontnemen.
Robbert praat tegen het kind in zijn armen.
Ik haat je, en ook degenen die je ter wereld brachten.
Je ouders zullen ontroostbaar zijn, maar je leven ga je nu verliezen. Want ik ga je in een waterput laten verdrinken.
Of misschien verzin ik wel een nóg ergere dood.
Meester Platus arriveert stilletjes.
Maar uw besluit staat duidelijk vast, dat zie ik aan uw ogen. Ik zal u dus niet op andere gedachten proberen te brengen.
Maar vertelt u mij eens waarom?
En nu ga ik zijn leven beëindigen.
Eerst een vraag: wie zijn zijn vader en moeder? Want misschien wil ik hem wel kopen.
En dan zou u er meer geld mee verdienen dan als u hem zou doden.
Het is voor u hetzelfde, want ik zou hem namelijk met mij mee nemen naar wat u noemt een een heidens plek, de stad Balderijs in Turkije.
U zou hem dan nóóit meer terug zien.
Zijn vader is de vorst van Sicilië, en zijn moeder, als u het echt weten wil, is de dochter van de koning van Hongarije.
Ik zou hem graag van u kopen. Spreek op, hoeveel moet ik betalen?
Hoe heet hij?
Vaarwel.
Meester Platus vertrekt.
Want die stad, Balderijs, ligt in Turkije, een ver land.
Ik zal dit geld maar snel verstoppen.
Het is zo veel, dat ik vanaf nu van adel zal zijn, zelfs als ik nu niet meer koning zou worden.
Maar nu is dat niet meer aan de orde.
Nu Esmoreit weg is, ben ik weer de gedoodverfde troonopvolger!
De koning van Damascus arriveert.
Ik zal hem grootbrengen als was hij mijn eigen kind. Ik zal hem aan mijn dochter toevertrouwen.
Vertel haar dus alleen maar dat hij een gewone vondeling is.
Maar waar is mijn dochter Damiët?
Damiët, kom onverwijld, ik moet u nú spreken!
Damiët komt op.
Damiët, ik wil dat u voor hem zorgt, en hem opvoedt als was hij uw eigen broer. U bent vanaf nu zijn zus én zijn moeder. Hij heet Esmoreit.
Oh Esmoreit, mooie jongeling, wat verrassend dat u te vondeling werd gelegd. Door de gewaden die u draagt vermoed ik dat u van edel bloed bent.
Nu, komt met mij, heel mooi kereltje. Ik zal u behandelen als was u mijn broer.
Komt tot mij, ik moet u spreken.
Mijn hart is gebroken, ik voel zo'n intens verdriet.
Ik had niet nog droeviger kunnen zijn, al had ik al mijn bezittingen en mijn koninkrijk verloren. Ik zou al mijn aardse bezittingen weggeven, als ik daarmee mijn mooie kind terug zou krijgen.
Waarom moeten mijn vrouw en ik zó lijden onder deze kwelling.
Ik zou liever dood zijn.
Want ik weet namelijk wat er is gebeurd:
Mijn tante voelt geen leed, al doet ze alsof ze heel erg rouwt. Dat weet ik zeker. Haar hart is namelijk kwaadgezind.
Zonder dat zij van mijn aanwezigheid afwist heb ik haar dikwijls horen klagen over het feit dat u oud bent.
Heer koning, ik vermoedde dat ze van plan was u van het leven te beroven.
Die dingen hoorde ik haar vaak zeggen terwijl ik me verborgen hield.
Ik weet zeker dat ze haar zoontje heeft vermoord, want ze houdt niet van u wegens uw ouderdom.
Ze is uit op andere mannen, en ze bemint, ik weet het zeker, heimelijk een jongeman.
Want als het waar is, dan zou ik haar doden. Die boosaardige vrouw!
Wat ik u vertel is echt waar.
Ik weet al heel lang dat ze niet van u houdt.
Ik heb veel reden tot klagen.
Ik dacht altijd dat ze een engel was als ik naar haar keek.
En nu blijkt ze zo wreed en boosaardige te zijn?
Ga, en haal haar snel, want ik moet haar beslist nu spreken.
Robbert begeeft zich naar de poort.
Want mijn oom de koning wil u spreken!
De vorstin komt op. Robbert begint tegen haar te praten.
Robbert brengt haar naar de gevangenis.
Robbert gaat weg.
De vorstin is nu in de gevangenis.
Ik wou dat de waarheid boven tafel kwam, en dat iemand mijn onschuld zou aantonen. Als dat toch zou gebeuren, dan zou dat een wonder zijn.
Wie heeft mij dit toch aangedaan? En wie kan mij nu nog helpen?
Een Jongeling wandelt in een boomgaard.
Óf ze is heel eerzaam, óf ze houdt in het geheim van iemand waar ik niet van af weet.
Ze lijkt in ieder geval in geen enkele levende man interesse te hebben.
Dit is de boomgaard van mijn zus.
Ze wandelt hier graag.
Ik ben er nu ook graag.
Ik zou hier nu graag even rusten, want de slaap overvalt me.
Hij vlijt zich neer tussen de bomen.
De nu wat oudere Damiët verschijnt.
Want toen mijn vader hem vond, gaf hij de vondeling aan mij, met de opdracht voor hem te zorgen als was ik een zus en een moeder. (Peinst een ogenblik) Hij denkt dat hij mijn broer is. Maar hij is helemaal geen familie van mij!
Maar ik hou meer van hem dan van welke andere man dan ook. Deze jongeman is zó edel van natuur, zó duidelijk van hoge komaf.
Want ik wist zeker dat hij van van edel bloed moest zijn, ook al was hij te vondeling gelegd.
Oh Esmoreit, uitverkorene, edele en moedige, mooie held! Sinds mijn lieve vader u achttien jaar geleden vond, ben ik al verliefd op u.
Oh fijne, uitverkoren knaap, zal ik eeuwig verdrietig blijven? Kan ik u ooit vertellen hoe mijn vader mij mijn kans op een leven met u ontnam?
De jongeling komt onder de boomgaard vandaan.
Och arme, ben ik dan echt een vondeling? Ach, nu ben ik wel de droevigste man die ooit geleefd heeft. Ik dacht dat ik van hoge komaf was, maar nu blijk ik slechts een vondeling.
Maar nu vraag ik u, lief kind, om mij het hele verhaal te vertellen hoe uw vader mij vond.
Ik wist niet dat u vlakbij was toen ik dit droevige verhaal vertelde. Oh edele held, neemt u mij niet kwalijk.
Ik placht u mijn zus te noemen, maar dat moet ik nu veranderen. Ik zal u nu, edele vrouw, moeten aanspreken als was ik een vreemde man.
Hopelijk mag ik eeuwig uw vriend blijven, meer nog dan alle andere vrouwen die ooit op aarde zijn geboren.
Och edele vrouw, vertelt u mij waar ik gevonden was.
Hoe kan ik deze schande ooit overleven.
En wie heeft mij deze schande aangedaan!
Wie heeft mij te vondeling gelegd.
Nu zal ik niet meer rusten tot ik er achter ben in welke familie ik ben geboren, en wie mijn vader is.
Als het kon, zou ik meteen met u trouwen!
Uw vader is ten slotte de koning, en bovendien bent u ook zo mooi!
De kroon, die behoort u toe.
Dat dit mij overkomen is!
Ik schaam mij zo.
Dat mijn vader u gevonden had, kan u niet worden verweten.
We zullen samenblijven, en samen een mooi leven hebben.
Ware het niet dat ik niet kan leven met de enige vrouw waar ik van houd, voordat ik eerst te weten ben gekomen wie mijn vader en moeder zijn.
Och, lief kind, ik heb genoeg getreuzeld, ik moet nu vertrekken.
Als ik nou maar mijn mond had gehouden, dan zou ik nu nog steeds gelukkig kunnen leven, vlakbij mijn lieve Esmoreit.
Maar nu heb ik hem met mijn woorden verdreven.
Ik kan het wel van de daken schreeuwen:
was ik nou maar niet zo dom geweest.
De jongeling is bij de gevangenis aangekomen waar de vorstin gevangen zit.
Ik hoop zo dat het mij toebehoort!
Dat zou namelijk betekenen dat ik van edele komaf ben.
Het lijkt me wel aannemelijk, aangezien ik in dit doek gewikkeld was toen ik als vondeling werd gevonden.
Ik zal in ieder geval niet stoppen met zoeken totdat ik mijn familie gevonden heb, en ook degene gevonden heb die mij te vondeling heeft gelegd.
Die zal ik het betaald zetten!
Ach, mocht ik óóit nog mijn echte vader en moeder kunnen zien, dan zou dat mijn hart zo'n deugd doen.
En mocht ik inderdaad van hogere komaf blijken te zijn, dan zou ik voor altijd vrij van zorgen zijn.
De jongeling is zichtbaar ontroerd als hij de gevangen edelvrouw achter tralies ziet.
Maar mooi kind, nu ben ik erg nieuwsgierig:
Hoe bent u naar dit land gekomen, en wie gaf u die doek?
Wij kunnen ons verdriet met elkaar delen.
U bent ten slotte gevangen, en mij is ook een groot verdriet aangedaan, want ik was in dit doek gewikkeld en te vondeling gelegd.
En nu ben ik op zoek naar iemand die mij hieraan kan herkennen.
Daar vond de koning van Damascus mij, en hij heeft mij vervolgens opgevoed.
Dat ik de dag mag beleven dat ik mijn eigen kind weer aanschouwen mag!
Mijn hart gaat tekeer, want ik zie mijn kind en ik hoor hem spreken, na al die tijd dat ik zo heb geleden.
Wees welkom, lief kind, Esmoreit, want ik ben uw moeder, en u mijn kind.
Want weet dit, mijn lieve, lieve Esmoreit, dat ik die doek die u bij u heeft, en waarin u was gewikkeld toen u mij werd afgenomen, en waarin u te vondeling was gelegd, met mijn eigen handen heb gemaakt.
U kúnt niet van hogere komaf zijn, al was u waar dan ook geboren.
Hij vertelde uw vader dat ik u had vermoord.
En de man die dat aan mijn vader vertelde, bracht mij ook groot verdriet. Want hij is natuurlijk ook degene die mij te vondeling heeft gelegd.
Als ik eens wist wie dat gedaan had, dan zou hij dat niet overleven, dat beloof ik u.
Ach lieve moeder, ik wil nu niet langer wachten, en ons verdriet zo snel mogelijk verkorten.
Het eerste dat ik nu zal doen is naar de vorst gaan en tegen hem zeggen dat hij u moet vrijlaten uit dit gevang.
Mijn hart danst van vreugde nu ik mijn moeder voor het eerst heb kunnen zien, en nu ik weet wie mijn vader is.
Esmoreit gaat weg.
Robbert arriveert.
Als ik hem nou maar niet verkocht had aan de oosterling, en als ik hem nou maar met mijn eigen handen had gedood, dan was dit niet gebeurd.
Ik had niet verwacht dat hij terug zou komen, en nu ben ik bang dat daar ellende van zal komen, want dit zál uitkomen.
Nu wacht mij de grootste schande.
Ik ga gezien worden als een misdadiger en de koning zal mij ter dood veroordelen!
Oh, wat heb ik gedaan.
De vorst komt op.
Ik heb haar ten onrechte gevangen gehouden, want ze was onschuldig!
Het doet mijn hart zo'n pijn dat ik haar zo wreed heb behandeld.
En haal haar dus met gezwinde spoed, zodat ze haar mooie zoon kan aanschouwen.
U kunt op mij vertrouwen.
Robbert komt aan bij de gevangenis.
U mag straks uw zoon, de jongeman Esmoreit, aanschouwen!
Mijn hart maakte een sprong van vreugde toen ik deze mooie held zag!
Robbert begeleidt de vorstin naar de vorst van Sicilië
De schuld rust bij mij, dat is wel duidelijk.
Ons kind Esmoreit is bij ons teruggekeerd als een mooie volwassen jongeling. Vergeef het mij dat ik u beschuldigde van moord op uw eigen zoon.
Maar waar is mijn lieve kind Esmoreit? Haal hem voor de dag en laat mij hem zien!
Waar bent u, Esmoreit, mijn neef?
Oh lieve vader, hoge vorst, en ook mijn moeder die ik nooit eerder zag: ik ben al mijn droefheid kwijt die ik in mijn hart omsloot.
Toen ik hoorde dat ik een vondeling was, was ik de droevigste man ter wereld.
Maar de waarheid is beter dan ik ooit had durven dromen!
Hij is een edele oosterling die mij in zijn boomgaard vond.
Zijn dochter sloot mij vol liefde in haar armen.
Toen haar vader, de koning van Damascus, mij vond, gaf hij mij aan haar en toen werd ze mijn moeder. Ze nam mij onder haar hoede als was ik haar broer.
Daar ben ik haar eeuwig dankbaar voor.
Zij was het die me vertelde hoe haar vader mij vond, en hoe ik in deze doek gewikkeld was toen haar vader mij aan haar gaf.
Ik had uw vader's wapens erop geborduurd, en ook de wapen van Hongarije, omdat dat toch ook uw afkomst is.
Dat kunt u daar zien. En daarom herkende ik het.
Zozeer hield ik van u, dat ik kosten noch moeite bespaarde om dit voor u te maken.
U zult wel begrijpen, mijn Esmoreit, dat ik heel erg bedroefd was toen ik u verloor.
Maar nu ik u weer kan zien, hoop ik oprecht dat degene die mij onderdompelde in dit bittere leven dat ik zo lang heb moeten leiden, zal worden vergeven.
Diegene zal het niet overleven. Ik zal hem doden!
Als hij niet al in de aarde gezonken is, dan zal ik hem zeker met mijn zwaard van het leven beroven.
Oh, als ik eens wist wie die schurk was die deze schandelijke daden had verricht!
Hij zou een zekere dood tegemoet gaan.
Laten wij vanaf nu leven in blijdschap, en laten wij alle droevige gebeurtenissen vergeten.
Ze is zo rechtschapen, en zo puur, dat ik wel van haar móét houden, meer nog dan van alle andere vrouwen, want ze houdt ook heel erg van mij.
Laten wij alle droevige gebeurtenissen nu vergetenen en met een blij gemoed gaan eten, want de tafel is gedekt.
Meester Platus komt op.
Beste meester, nu vraag ik u om met mij mee te gaan, zodat u mij onderweg goede raad kunt geven zodat ik hem kan vinden, en ik smeek u om mijn verzoek niet af te wijzen.
Aangezien u deze adellijke jongeling heel erg graag wil vinden, ga ik samen met u mee op zoektocht.
Damiët staat met Meester Platus voor de poort.
De jongeling komt haastig aangesneld.
Het lijkt zó sprekend op die van Damiët, mijn mooie vriendin, de schoonheid uit Damascus, de enige vrouw voor mij, de liefde van mijn leven.
Zegt u nog eens iets, ik hoor uw stem zo graag.
U lijkt zo sprekend op haar.
Mijn hart en mijn ziel zijn vol van vreugde, want er is niemand die ik liever zou willen zien.
Maar vertelt u mij nu, hoe u hier bent gekomen?
En dus vermomde ik mij als een pilgrim, en nam ik Platus met mij mee om mij te beschermen.
Daarna doolde ik door het landschap, op zoek naar u.
Komt u hier, u móét deze vrouw ontmoeten, de vrouw waar ik van houd, de vrouw die zo trouw zo veel voor mij gedaan heeft.
Wees welkom, Damiët, mooie vrouw.
U zult in Sicilië worden gekroond.
Ik zal u mijn zoon geven en hem mijn kroon, want ik heb zo'n oud lijf, dat ik hem niet meer dragen kan.
En u zult zijn vrouw worden.
Hij zal een in wijde omstreken vermaarde ridder worden, één die weet hoe men het zwaard hanteert.
Het is een verstandig besluit om de kroon aan hém over te dragen.
Damiët, volgt u mij.
U wordt een jonge vorstin.
De vorst gaat weg, gevolgd door Damiët en Robbert
Meester Platus heeft Robbert herkend.
Meester Platus wijst naar de poort waardoor Robbert als laatste verdwenen is.
Geloof hem niet, want hij haat u!
Ik ben degene die u van hem kocht, voor duizend pond goud.
Achttien jaar geleden kwam ik daar aangereden, op deze zelfde plek, en daar kwam ik hem tegen, met u in zijn armen.
En hoort u eens, wat die schurk toen zei:
Volgens hem zou u hem zijn rijkdom en de kroon afhandig hebben gemaakt.
Hij was woedend op u, en hij zou u zeker vermoord hebben.
U moet beslist met hem verwant zijn, dat zag wel aan zijn gelaat.
Ik ben ziedend. Ik wil alles weten!
Ik hoorde het en sprak hem aan, en ik zei tegen hem dat het een slechte daad zou zijn om een jonge prins te doden. Om dat te voorkomen kocht ik u van hem voor duizend pond rood goud.
De jongeling roept richting de poort.
Robbert komt haastig op, en daarna ook de vorst
Esmoreit, mijn neef, ik was u altijd trouw en loyaal, en ik was nóóit een moordenaar of een verrader.
En om dan mijn vader wijs te maken dat mijn moeder het had gedaan!
U zult vandaag sterven, en niemand in de wereld zal u kunnen helpen.
Op de wenken van Esmoreit arriveert een beul die Robbert boeit en hem een strop om de hals doet. Daarna vertrekt de beul met Robbert
Bij het aanpassen van de tekst heb ik zoveel mogelijk gepoogd er een plezierige leeservaring van te maken voor de moderne lezer. De tekst is daarom waarschijnlijk in deze huidige vorm niet geschikt om op te voeren op een toneelpodium. Daar is het in eerste instantie ook niet voor bedoeld.
De illustraties zijn om dezelfde reden aan de tekst toegevoegd. Ik noem het een adaptatie, en geen hertaling, omdat ik rijm heb losgelaten en mijzelf de vrijheid heb gegeven om de dialogen vlot leesbaar te maken voor een modern publiek. Ik heb referenties naar religie weggelaten omdat ik meende dat het niet essentieel was voor het vertellen van het verhaal, en ik heb de oorspronkelijke proloog en epiloog weggelaten.
Een uitvoering werd meestal gevolgd door een klucht. Deze heb ik ook achterwege gelaten. Voor de rest heb ik gepoogd zo min mogelijk weg te laten.
Ayal Pinkus