Ik maakte me in het begin zorgen. Wat nou als ik met mijn cartoons iemand voor het hoofd stoot? Je kan daar geroyeerd worden, en in cartoons is geen ruimte voor nuance. Het zijn kleine plaatjes, en mensen kijken er gemiddeld maar zeven seconden naar. Je moet er echt met gestrekt been in als je iets wil zeggen, en dan is het makkelijk om op iemands tenen te gaan staan.
De Kring is trots op zijn illustere verleden. Veel bekende Nederlandse schrijvers en kunstenaars kwamen daar, en de alcoholische dranken vloeiden rijkelijk. Het is stiekem best trots op dat stoute imago. En dat was voor mij de opening naar cartoons waarmee ik hopelijk geen gevaar loop voorgedragen geroyeerd te worden: ik kan dat liederlijke verplaatsen naar verrassende nieuwe situaties.
De Kring heeft binnenkringen: groepen mensen die gedeelde interesses hebben en die bij elkaar komen, en zodoende ontstond het idee van een yoga-binnenkring met stomdronken leden van De Kring die in allerlei onmogelijke houdingen stonden (en zaten en lagen).
De redacteur vroeg de vorige keer of ik het in kleur kon aanleveren. De hoofdredacteur, Harold Ross, zei ooit over cartoons in kleur: “What’s so funny about red?” De New Yorker plaatst eigenlijk alleen maar cartoons in zwart-wit.
Ik denk dat kleur wel iets toevoegt: kleur kan een cartoon net een andere sfeer geven. Hier heb ik gekozen voor lichte, vrolijke kleuren, primaire kleuren die eenvoud uitstralen.
Het heeft wel zin om ook naar de zwart-wit versie te kijken. Je kan dan zien of de cartoon tonaal ook leest.
Ik denk dat hij in zwart-wit ook leest.